Spirometry in patients with COPD

Focus on expiratory ànd inspiratory parameters,

Samenvatting proefschrift Frank Visser

Radboud Universiteit Nijmegen, 10 februari 2012
Promotor: Prof. dr. P.N.R. Dekhuijzen
Copromotor: dr. Y.F. Heijdra

Het proefschrift gaat over spirometrie bij patiënten met COPD. De FEV1 is een belangrijke longfunctiemaat, gebruikt bij de diagnostiek van COPD. Het nadeel is dat patiënten na medicijninname wel verbetering voelen, maar dat deze vaak niet leidt tot een significant verbeterde FEV1 bij de individuele patiënt.

Wij denken dat de FEV1 minder gevoelig is om effecten van medicijnen te meten. Dat komt omdat  geforceerd uitademen een  hoge druk in de thorax geeft waardoor bronchi, vooral bij patiënten met emfyseem vernauwd worden, ongeacht de vernauwing van de  bronchi door oedeem, bronchospasme en mucusvorming. Deze mechanische compressie van de luchtwegen maskeert het effect van luchtwegverwijdende, of ontstekingsremmende medicijnen. De mechanische compressie van de luchtwegen treedt niet op bij een inademing.

De FIV1: de maximale hoeveelheid lucht die men in 1 seconde kan inademen is volgens de literatuur een belangrijke inademingsmaat. Er zijn ook andere inademingsmaten afgekort met de term ILP (inspiratory lungfunction parameters). Omdat inademingsmaten veel minder bekend en onderzocht zijn dan uitademingsmaten, onderzochten wij of we de FIV1 beter na een snelle (als onderdeel van de flow-volume curve) of na een langzame uitademing konden meten en vervolgens  hoe vaak  de meting herhaald moest worden voor een betrouwbare uitslag.

Uit ons onderzoek bleek dat het veel verschil uitmaakt of we de FIV1 na een snelle of na een langzame uitademing meten. We vonden grote afwijkingen tussen beide methoden en constateerden dat de meting na langzame uitademing stabielere waarden oplevert. Vervolgens testten wij hoe vaak we deze FIV1-meting na langzame expiratie moeten herhalen. Hoe vaker we testen, hoe kleiner het verschil tussen de hoogste en de een na hoogste waarde, maar hoe vaker we testen, hoe groter de kans dat een test uitvalt omdat deze niet voldoet aan de normen voor een goede test.

Uit deze twee gegevens kwamen we uit op 5 goed geblazen testen als optimum tussen haalbaarheid en betrouwbaarheid.

De volgende vragen zijn: hoe ziet de natuurlijke spreiding van de meting eruit (als we deze na een uur herhalen) en wat is de grootte van deze spreiding? Immers bij een individuele patiënt, die we met een medicijn testen, moet de gemeten verbetering na het medicament, die van de natuurlijke spreiding overtreffen. We vonden dat wanneer we het verschil in liters uitdrukten, de spreiding toeneemt met het toenemen van de uitgangswaarde (heteroscedastisch), maar wanneer we het verschil uitdrukten als percentage van de uitgangswaarde, wij geen toename zien van de spreiding (homoscedastisch). Natuurlijk verkiezen we zoveel mogelijk een gelijkmatige spreiding, omdat we anders voor iedere andere uitgangswaarde  een andere spreidingsmaat moeten toekennen. Heteroscedastische spreiding vonden we ook voor de FEV1 indien we het verschil in liters uitdrukten en homoscedastisch indien we het als percentage van de uitgangswaarde uitdrukten. Het ATS-ERS criterium van een minimale response van 200 cc na bronchusverwijders is dan niet valide. De spreidingsmaat bepaalden we voor zowel de FEV1 als voor de ILP.

Een COPD patiënt die meer verbetert dan de natuurlijke spreiding na inname van een medicament noemen we een responder. 

We vonden na toediening van Salbutamol of Ipratropium niet meer responders bij de ILP dan bij de FEV1.

In het proefschrift vindt u ook hoofdstukken over pursed-lips breathing en protocollair longfunctie onderzoek .

Download hier het volledige proefschrift