Real-world studies of biological treatment in severe asthma
Samenvatting proefschrift Hans Kroes
Rijksuniversiteit Groningen, 28 maart 2023
Promotor: prof. dr. E.N. van Roon
Copromotoren: dr. A. ten Brinke
Sinds 2016 is er een aantal nieuwe geneesmiddelen geregistreerd als aanvullende therapie bij patiënten met ernstig astma. Deze monoklonale antilichamen laten in gerandomiseerde onderzoeken (RCTs) goede resultaten zien op het verminderen van potentieel levensbedreigende exacerbaties en het gebruik van orale corticosteroïden, hetgeen gepaard gaat met bijwerkingen. Deze grote RCTs zijn echter uitgevoerd in geselecteerde populaties, vaak kort van duur en weerspiegelen niet de patiëntenpopulatie die in de klinische praktijk wordt behandeld. Daarnaast zijn de nieuwe biologics dure geneesmiddelen en als apothekers en artsen hebben we een verantwoordelijkheid naar de maatschappij om deze geneesmiddelen zo goed mogelijk toe te passen. Daarom hebben onderzoek gedaan naar de toepassing van biologics bij ernstig astma in de klinische praktijk.
Registers
We hebben meerdere onderzoeken uitgevoerd binnen het Nederlandse register voor patiënten met ernstig astma (RAPSODI). Hierbij lag de focus op klinische uitkomsten op de lange termijn. Deze informatie is vaak niet bekend op basis van bevindingen uit RCTs. In een van deze onderzoeken zijn bijna 400 patiënten geïncludeerd die zijn behandeld met anti-interleukine-5 therapie. Bij deze patiënten hebben we op basis van apotheekgegevens een compleet overzicht gemaakt van het gebruik van orale corticosteroïden in de 2 jaar voor en 2 jaar na start van de therapie. Deze gegevens geven inzicht in het beloop van het gebruik van orale corticosteroïden en gaf ons de kans om de cumulatieve orale corticosteroïden dosering in kaart te brengen. Dit is een nog niet eerder onderzochte uitkomstmaat. We vonden dat hoe minder, maar ook hoe korter een patiënt is behandeld met orale corticosteroïden, des te groter de kans was dat hij of zij compleet kon stoppen met orale corticosteroïden op de lange termijn na start van anti-interleukine-5 therapie.
Nederland is niet het enige land met een register voor patiënten met ernstig astma. Verschillende Europese landen hebben hun eigen register, waarin in feite dezelfde informatie wordt verzameld, maar dan in een andere taal en vastgelegd op verschillende manieren. Ernstig astma is een relatief zeldzame aandoening en het samenvoegen van deze registers biedt kansen voor het uitvoeren van onderzoeken bij duizenden patiënten. Het Europese samenwerkingsverband SHARP richt zich op het samenvoegen van deze registers aan de hand van een ‘common data model’ en uiteindelijk analyse op een privacy bestendige manier met een ‘federated analysis platform’. In dit proefschrift hebben we dit ‘federated analysis platform’ opgebouwd en een eerste studie uitgevoerd bij duizenden patiënten in tien Europese landen. Hierbij hebben we de tot op heden grootste real-world studie gedaan naar mepolizumab. Met dit onderzoek maken we de weg vrij voor toekomstige onderzoeken bij duizenden Europese patiënten met ernstig astma.
Voorspellen van respons
Daarnaast richten drie hoofstukken in dit proefschrift zich op het voorspellen van respons op de biologics. Hierbij hadden we een nieuwe benadering, waarbij we niet alleen naar baseline karakteristieken hebben gekeken, maar ook naar vroege veranderingen in klinische uitkomsten bij het voorspellen van respons op de lange termijn. De bevindingen in deze hoofdstukken dragen bij aan het voorspellen van respons, waardoor de dure biologics in de toekomst mogelijk nog beter kunnen worden toegepast.
Patiëntgerichte benaderingen
In de laatste hoofdstukken hebben we ons gericht op patiëntgebonden uitkomsten. We hebben de variëteit van bloedspiegels van patiënten die met omalizumab worden behandeld onderzocht en daarnaast de patiënten gevraagd of ze voelen dat ze aan hun volgende omalizumab gift toe zijn aan het einde van het doseerinterval. We zagen dat de helft van de patiënten dit gevoel had en er leek een samenhang te zijn met een lagere omalizumab dalspiegel. Deze studie was aanleiding naar een groter onderzoek naar de andere biologics waarbij we hebben onderzocht of patiënten een afnemend effect van de biologics ervaren aan het einde van hun doseerinterval. Onze bevindingen bieden een implicatie voor vervolgonderzoek, waarbij kan worden onderzocht of er een rol is voor het toepassen van therapeutic drug monitoring in de behandeling met deze biologics, zoals bij sommige andere biologics het geval is.