COPD and pulmonary function in heart failure: a matter of definition
Samenvatting proefschrift Armine Otto-Minasian
Radboudumc Nijmegen, 8 oktober 2015
Promotor: Prof. dr. P.N.R. Dekhuijzen
Copromotoren: Dr. F.J.J. van den Elshout, Dr. Y.F. Heijdra, Dr. P.J.E. Vos
Patiënten met chronisch hartfalen (CHF) worden vaak beperkt in hun dagelijkse activiteiten door kortademigheid en een verminderd inspanningsvermogen. Een deel van deze klachten kan echter ook het gevolg zijn van een bijkomende longaandoening, zoals chronisch obstructieve longziekte (COPD) of een andere longfunctiestoornis. Beide kunnen de prognose van deze patiëntengroep negatief beïnvloeden. Desondanks is slechts weinig bekend over hoe vaak COPD en andere longfunctiestoornissen nu eigenlijk voorkomen bij patiënten met CHF en wat de invloed is van verschillende definities van COPD en andere longfunctiestoornissen op de gevonden prevalentie. Ten slotte zijn er tegenstrijdige data betreffende het effect van bronchodilatantia op de longfunctie en de mate van dyspnoe bij patiënten met CHF. Het is daarom onduidelijk of deze patiënten gebaat zijn bij het inhaleren van luchtwegverwijdende medicijnen.
Het doel van dit proefschrift was het verschaffen van meer inzicht in het vóórkomen van COPD en longfunctiestoornissen, gebruikmakende van verschillende definities, bij patiënten met CHF. Hiertoe werd de ‘lower limit of normal’ (LLN) vergeleken met de conventionele afkapwaarden (FEV1/FVC < 0.7, TLC en TLCOc < 80% van voorspeld). Daarnaast was ons streven om onder- en overdiagnostiek van COPD volgens deze verschillende definities in kaart te brengen en de noodzaak te bepalen van het herhalen van longfunctietesten om een correcte diagnose van COPD te stellen. Tevens wilden wij mogelijke voorspellers van longfunctiestoornissen volgens de verschillende definities identificeren bij patiënten met CHF. Tenslotte wilden wij het effect van luchtwegverwijdende medicijnen bepalen op de longfunctie en kortademigheid bij patiënten met CHF.
Voor de eerste studie werden 187 poliklinische patiënten met stabiel systolisch CHF zonder aanwijzingen voor longvatovervulling onderzocht middels spirometrie voor en na bronchodilatatie. Een vervolgspirometrie werd verricht drie maanden na behandeling met 18 mcg tiotropium bij patiënten met een nieuw gestelde COPD diagnose. De resultaten van deze studie toonden dat COPD substantieel minder vaak voorkwam volgens de LLN versus de vaste afkapwaarde van FEV1/FVC < 0.7 (20% versus 32%). Bovendien bleken patiënten met COPD volgens de LLN definitie klinisch meer relevant COPD te hebben dan patiënten met COPD volgens de conventionele afkapwaarde. COPD bleek vaak onder- (32-43%) of juist overgediagnosticeerd (50-32%) te zijn afhankelijk van de gekozen definitie (LLN-conventioneel). Wij concludeerden dat onder stabiele en niet-overvulde omstandigheden het niet noodzakelijk is om spirometrie te herhalen voor het stellen van een correcte diagnose van COPD, aangezien een nieuw gestelde COPD diagnose gehandhaafd bleef bij de meerderheid van de patiënten met CHF 3 maanden na behandeling met tiotropium.
Het vóórkomen van longfunctiestoornissen in algemene zin werd onderzocht bij 164 poliklinische CHF patiënten met systolische dysfunctie zonder bekende long- of andere aandoeningen die de longfunctie konden beïnvloeden. Een diffusiestoornis en luchtwegobstructie waren veelvoorkomend, maar kwamen significant minder vaak voor volgens de LLN dan de conventionele afkapwaarden van < 80% voorspeld: respectievelijk 44% versus 58% en 26% versus 37%. Restrictie werd daarentegen weinig waargenomen, onafhankelijk van de gebruikte definitie (respectievelijk 7% en 5%). De conventionele afkapwaarden classificeerden meer patiënten tot het hebben van een diffusiestoornis, luchtwegobstructie, of gecombineerde longfunctiestoornis in vergelijking met de LLN, hetgeen leidde tot misclassificatie van 27% van de patiënten. De LLN identificeerde meer voorspellers van een diffusiestoornis en luchtwegobstructie dan de conventionele afkapwaarden.
Tenslotte werd retrospectief het effect van gecombineerd 400 μg salbutamol en 80 μg ipratropium geëvalueerd op de longfunctie en kortademigheid bij 116 poliklinische CHF patiënten met een systolische dysfunctie zonder een voorgeschiedenis van COPD of astma. Post-bronchodilatatie verbeterden alle spirometrische parameters met uitzondering van de geforceerde vitale en inspiratoire capaciteit. Bij ongeveer 40% (n = 25/64) van de patiënten met luchtwegobstructie trad een volledig herstel op. Verbetering van kortademigheid was daarentegen klein en bleek niet gecorreleerd te zijn met de verbeteringen in longfunctie in deze geselecteerde studiepopulatie.
Samenvattend zijn COPD en andere longfunctiestoornissen veelvoorkomend bij patiënten met CHF, maar de gebruikte definitie hiervoor beïnvloedt de prevalentiecijfers substantieel. Bronchodilatantia verbeteren de longfunctie maar niet de dyspnoe bij patiënten met CHF.
Mijn proefschrift toont aan dat meer aandacht vereist is voor het gezamenlijk voorkomen van zowel long- als hartaandoeningen. Een meer geïntegreerde aanpak van diagnostiek en behandeling van COPD en hartfalen is dan ook noodzakelijk.