Towards clinical phenotyping in COPD

Samenvatting Proefschrift Jiska Snoeck-Stroband

Leids Universitair Medisch Centrum, 12 september 2012
Promotores: Prof. dr. P.J. Sterk, Prof. dr. D.S. Postma, Prof. dr. P.S. Hiemstra
Copromotor: Dr. J.K. Sont

Chronisch Obstructieve Long Ziekten (COPD) is wereldwijd een groeiend gezondheidsprobleem en wordt verwacht in 2020 de derde doodsoorzaak te zijn. De aandoening wordt gekenmerkt door een verminderde functie van de longen, welke is geassocieerd met ontsteking van de luchtwegen. Patiënten met COPD hebben klachten van hoesten, slijm opgeven en benauwdheid. Verschillende subgroepen van de aandoening die gerelateerd zijn aan klinisch belangrijke uitkomsten of effecten van behandeling kunnen we beschrijven als fenotypes. In het proefschrift getiteld ‘Towards clinical phenotyping in COPD’ wordt onderzoek beschreven naar gedetailleerde fenotypering van COPD en effecten van behandeling met inhalatiecorticosteroïden, al dan niet met langwerkende luchtwegverwijders (12 september 2012). Het is gebaseerd op analyses van de ‘Groningen Leiden Universities Corticosteroids in Obstructive Lung Disease’ (GLUCOLD) studie.

Het proefschrift is specifiek gericht op health status, chronische bronchitis, luchtwegobstructie, hyperreactiviteit en ontsteking in de luchtwegen. Uit de GLUCOLD studie bleek dat longfunctie, ontsteking, en kenmerken die eerder aan astma werden toebedeeld aparte componenten zijn. Dit suggereert dat het inderdaad mogelijk is fenotypes te definiëren binnen de grote groep patiënten met COPD. Het belangrijkste voor de patiënt met COPD zijn de luchtwegklachten en beperkingen die hij of zij in het dagelijks leven ervaart en die een verminderde kwaliteit van leven veroorzaken. De resultaten lieten zien dat kwaliteit van leven was gerelateerd aan meer ontstekingscellen in slijm. Dit suggereert dat een speciaal pathologisch fenotype van invloed kan zijn op de kwaliteit van leven bij patiënten met matig ernstig COPD.

Ongeveer een derde van alle patiënten met COPD heeft klachten van langdurig hoesten en slijm (chronische bronchitis). Dit bleek gerelateerd te zijn aan een specifiek ontstekingspatroon van de luchtwegen. Echter, chronische bronchitis was geen voorspeller voor behandeling en het blijft daarmee de vraag of het hier om een relevant fenotype gaat. Op de lange termijn bleek dat er een beter effect was van het gebruik van inhalatiecorticosteroïden op de achteruitgang van de longfunctie bij patiënten die minder gerookt hadden, meer diffusiecapaciteit van de longen, minder hyperinflatie en minder ontstekingscellen in geïnduceerd sputum. Dit suggereert dat het beter werkt in een eerder stadium van de aandoening of bij patiënten die minder last hebben van emfyseem. Hierbij is het belangrijk om te weten dat dit gold voor patiënten uit deze studie met matig ernstig COPD waarvan de meesten nooit eerder inhalatiecorticosteroïden hadden gebruikt.

Hoe kunnen we de wetenschap toepassen in de praktijk en een vertaalslag maken naar de patiënt en zijn of haar behandelaar? Is het voldoende om patiënten ad hoc te behandelen op basis van luchtwegklachten? Of moeten we verder kijken, profiteren van de uit de wetenschap opgedane kennis en meer gebruik maken van profielen zoals die nu onderzocht worden in meerdere studies? De unieke setting van de GLUCOLD studie heeft hier een stap in gezet door matig ernstige COPD patiënten zeer gedetailleerd in kaart te brengen en te onderzoeken wat de effecten van behandeling zijn. Hierbij blijken in de onderzochte onderzoeksgroep bepaalde patiënten met COPD met minder gevorderd ziektebeeld of fenotypes met minder emfyseem meer baat te hebben van inhalatiecorticosteroïden. Dit geeft een hoopvol perspectief voor een deel van de patiënten met COPD op het doen afremmen van de voortgang van de aandoening in de toekomst.

Download hier het volledige proefschrift