The diagnosis of suspected lung cancer
Impact of practice organization on timeliness and distress.
Samenvatting proefschrift Pepijn Brocken
Radboud Universiteit Nijmegen, 30 januari 2015
Promotoren: Prof. dr. P.N.R. Dekhuijzen en Prof. Dr. J.B. Prins
Co-promoteren: Dr. H.F.M. van der Heijden en Prof. Dr. L.F. De Geus-Oei
Bij een verdenking op longkanker kan sneldiagnostiek de tijd die nodig is om een diagnose te verkrijgen sterk verkorten zonder dat de kwaliteit van de diagnostiek hier onder te lijden heeft. Bovendien is het beloop van de sterk verhoogde niveaus van angst en spanning tijdens het diagnostische traject gunstiger bij longkankerpatiënten die sneldiagnostiek ondergaan. Dit zijn de belangrijkste conclusies die Dr. Pepijn Brocken trekt uit zijn promotieonderzoek.
Longkanker is de meest voorkomende oorzaak van kanker-gerelateerde sterfte en wordt in Nederland ongeveer 12000 keer per jaar vastgesteld. De diagnostiek van longkanker is vaak uitgebreid en invasief. Om die reden kan een poliklinisch sneldiagnostiek-programma, dat een aantal onderzoeken in korte tijd (1 tot 3 dagen) bundelt, voordelen hebben. Een dergelijk sneldiagnostiekprogramma werd in 1999 geïmplementeerd in het Radboudumc te Nijmegen. Het bijzondere van dit sneldiagnostiekprogramma is dat alle patiënten eerst een 18-Fluorodexoyglucose Positron Emission Tomography (FGD-PET) gecombineerd met diagnostische Computerised Tomography (CT), kortweg PET/CT ondergaan. Dit onderzoek heeft inmiddels een belangrijke plaats verworven in de diagnostiek van longkanker maar wordt meestal niet als eerste diagnosticum ingezet. Door uitgebreide analyse van gegevens van alle patiënten die in de eerste tien jaar door middel van dit programma werden geanalyseerd, toonde Brocken aan dat een dergelijke programma de tijd die nodig is om tot definitieve diagnose en behandelplan te komen sterk bekort ten opzichte van reguliere, stapsgewijze diagnostiek. Daarnaast waren desondanks de gevonden diagnose en het ziektestadium in vrijwel alle gevallen correct en was de kwaliteit van diagnostiek dus vergelijkbaar met de reguliere variant. Uit separate analyse van patiënten uit voornoemde onderzoeksgroep bleek dat ook voor patiënten die verwezen waren enkel op basis van een afwijkende X-thorax de sensitiviteit en positief voorspellende waarde van de PET/CT vergelijkbaar waren met gegevens uit de literatuur; de specificiteit was bij deze patiëntencategorie uiteraard lager.
Om het psychisch effect van de verdenking van longkanker en van de diagnostiek in kaart te brengen, verrichtte Brocken een prospectief cohort-onderzoek met wekelijkse vragenlijsten omtrent angst, spanning en kwaliteit van leven in vier verschillende ziekenhuizen waarvan twee sneldiagnostiek hadden geïmplementeerd, en twee stapsgewijze diagnostiek hanteerden. Uit deze PENELOPE-studie bleek dat de door patiënten gerapporteerde niveaus van angst en spanning reeds bij enkel een verdenking op longkanker vaak zéér hoog zijn. Anders gezegd: bij bijna twee derde van de patiënten was sprake van ernstige psychische klachten. Uit een systematische review die Brocken eerder publiceerde, bleek al dat soortgelijk onderzoek in deze vorm nauwelijks is verricht, maar wel dat studies angstscores toonden, vooral bij vrouwen met een verdenking op borstkanker welke zich in vergelijkbaar gebied bevinden. Omdat vrouwen in het algemeen hoger scoren dan mannen en de onderzoekspopulatie van de PENELOPE-studie slechts voor één derde uit vrouwen bestond, toont deze studie toch relatief hoge scores. Het beloop van de scores bleek te verschillen voor patiënten met een benigne dan wel een maligne uitkomst: Bij patiënten met een benigne diagnose daalden angstscores in beide diagnostiekvormen even snel; bij patiënten die longkanker bleken te hebben bleven deze verhoogd maar verliepen gunstiger bij patiënten die een sneldiagnostiek-programma doorliepen. Dit zou verklaard kunnen worden door hetzij de kortere doorlooptijd, hetzij de geprogrammeerde aanpak; hoe dan ook lagen de gerapporteerde niveaus van angst en spanning significant lager dan bij patiënten die stapsgewijs geanalyseerd werden. Door de doorgaans invasievere en uitgebreidere diagnostiek bij longkanker (in vergelijking met borstkanker) en door de grote verschillen in studie-opzet zijn resultaten onderling niet eenvoudig te vergelijken; er leek echter wel sprake van een vergelijkbaar patroon. Opvallend was verder dat de door patiënten gerapporteerde kwaliteit van leven relatief hoog was en relatief onaangetast bleef gedurende het diagnostische traject ondanks de hoge mate van angst en spanning.